Dit is een foto van de markt op het Amstelveld vroeger. Niks wat daar verkocht werd had verder gereisd dan een paar kilometer.
Het bracht me terug naar mijn jeugd. Tot mijn twaalfde had ik nog nooit een avocado gezien, en pizza pas op vakantie in Italië. Rijst aten we alleen als toetje met veel suiker (“dikke rieste” heette dat in het dorp). Kousenband was een soort kledingstuk, van couscous of ramboutans had ik zelfs nog nooit gehoord en ananas en mango groeiden toen nog in dure blikjes.
De meest exotische gerechten in mijn jeugd waren de asperges (die kwamen uit Limburg, daarover vertel ik je later meer), en de goulash, waarvoor de paprika’s vermoedelijk per vrachtwagen werden aangevoerd, helemaal uit Hongarije.
Tegenwoordig kun je, als je zo puur vers en streekgebonden wilt eten als ik mijn hele jeugd, uit drie dingen kiezen: Ofwel je gaat naar restaurants als het vroegere ‘Noma’ in Kopenhagen (vijf keer uitgeroepen tot beste restaurant ter wereld), ofwel – als je geen duizend euro per persoon per maaltijd te besteden hebt – kun je je aansluiten bij een van de vele nieuwe streekvoedsel initiatieven en daar zelf in de keuken mee aan de slag gaan, ofwel je haalt je kant-en-klare gerechten zoals de stoofpotjes bij kleine duurzame voedselproducenten als The Brothel.
Overigens: Vrijdags aten wij vroeger, net als het hele katholieke dorp, vis. Maar omdat koelwagens nog niet waren uitgevonden, en Twente toen al niet aan zee lag, was dat altijd zoetwatervis. En omdat zoetwatervis (snoekbaars en zo) nou eenmaal hele grote graten heeft, zat mijn vader vrijdags nooit aan tafel met ons. Rond vijf uur pakte hij zijn koffertje, met zaklantaarn, scheerspiegel en een hele grote pincet, en vanaf zes uur besteedde hij zijn avond aan het verwijderen van al die grote graten uit de kelen van te ongeduldige want te hongerige Twentse boeren en boerinnen.